Om de veiligheid en de gezondheid van werknemers te waarborgen op arbeidsplaatsen met explosiegevaar, is de sociale ATEX 153 richtlijn van kracht. Het belangrijkste deel uit de ATEX 153 richtlijn is het vaststellen van de gevarenzones. Dat geldt zowel voor de omgeving (uitwendig) van de arbeidsplaats, als ook voor het inwendige van de procesinstallatie. Het vaststellen van de gevarenzones is soms een lastig karwei. De wet heeft het over voortdurend, af en toe of korte duur, terwijl de NPR 7910-2 spreekt over percentages van de bedrijfsduur.
De wet onderscheidt drie zone-indelingen voor stofexplosiegevaar:
- Zone 20: een plaats waar een explosieve atmosfeer, bestaande uit een wolk brandbaar stof in lucht voortdurend, gedurende lange perioden of herhaaldelijk aanwezig is.
- Zone 21: een plaats waar een explosieve atmosfeer, in de vorm van een wolk brandbaar stof in lucht, in normaal bedrijf af en toe aanwezig kan zijn.
- Zone 22: een plaats waar de aanwezigheid van een explosieve atmosfeer in de vorm van een wolk brandbaar stof in lucht bij normaal bedrijf niet waarschijnlijk is en wanneer dit toch gebeurt, het verschijnsel van korte duur is.
- Noten:
- Lagen, afzettingen en hopen brandbaar stof worden op dezelfde wijze behandeld als alle andere mogelijke bronnen die een explosieve atmosfeer kunnen veroorzaken.
- Onder normaal bedrijf wordt verstaan: een situatie waarin installaties binnen de ontwerpparameters worden gebruikt.
De NPR 7910-2 onderscheidt ook drie zone-indelingen:
- Zone 20 is een omgeving (inwendig of uitwendig) waar meer dan 10% van de bedrijfsduur een explosieve stofwolk aanwezig is.
- Zone 21 is een omgeving (inwendig of uitwendig) waar meer dan tussen 0,1% en 10% van de bedrijfsduur een explosieve stofwolk aanwezig is of plaatsen waar stoflagen langer dan 8 uur aanwezig zijn.
- Zone 22 is een omgeving (inwendig of uitwendig) waar minder dan 0,1% van de bedrijfsduur een explosieve stofwolk aanwezig is of plaatsen waar stoflagen minder dan 8 uur aanwezig zijn.
Het explosierisico is in de verschillende zones nagenoeg gelijk, omdat de maatregelen ter voorkoming van ontstekingsbronnen strenger zijn voor zone 20 dan voor zone 22.
Het vaststellen van de gevarenzones is vrijwel het lastigste binnen de ATEX regelgeving. Op basis van diverse praktijkrichtlijnen, zoals de NPR 7910-2, kan een zonering worden bepaald. De omvang van de gevarenzones kan middels berekeningen, vuistregels of prakinspectie worden bepaald. Dit maakt diverse invullingen mogelijk.
Soms ontstaat er veel discussie over de percentages van de bedrijfsduur. Het beste kijken we dan naar de zone definities van de ATEX 153 richtlijn. De vraag is dan simpel: is er een voortdurende stofwolk, regelmatige stofwolk of zelden een stofwolk. Of is er langdurig een stoflaag of heel kort of helemaal niet.
Op basis van deze vragen en antwoorden kunt u de zonering bepalen. Denk verder bij de stofzones aan de onderstaande punten:
- Is het stof brandbaar?
- Wat is de inwendige en uitwendige zone?
- Is er sprake van een stof of een stofwolk of beide?
- Hoe lang is de stoflaag en / of stofwolk aanwezig?
- Hoe groot is de ATEX zones (kan middels praktijkinspectie worden vastgesteld)
- Wat is de minimale ontstekingsenergie van het stof?
- Wat is de ontstekingstemperatuur van het stof?
- Wat is de smeultemperatuur van het stof?
- Is het product elektrisch geleidend?
Leren om de ATEX zones te bepalen? Volg dan onze ATEX Ex 002 training over zoneren. Meer info.