De start van ATEX is altijd de eerste vraag: is het medium brandbaar of kunnen gevaarlijke explosieve atmosferen ontstaan. Mocht dat mogelijk zijn, dan gaan we kijken naar de gevarenzones. Veelal kan vrij gemakkelijk de ATEX analyse worden gedaan, immers:
- Zone 0 of 20 = voortdurend explosieve atmosfeer.
- Zone 1 of 21 = regelmatig een explosieve atmosfeer of langdurige stoflagen.
- Zone 2 of 22 = zelden een explosieve atmosfeer of stoflagen van korte duur.
That’s all.
Meestal maken we op basis van bovenstaande al een juiste inschatting, die we vervolgens gaan argumenteren en vastleggen op basis van de NPR 7910-1/-2 of de IEC 60079-10-1/-2 of NFPA of BGR 104, etc.
Al deze codes zijn geen wet, maar hulpmiddelen. Helaas komen we in de praktijk de gekste zoneringen tegen, bijvoorbeeld een zone 0 van een laboratorium, omdat op de laboratoriumtafel 300 mL aceton aanwezig was. Natuurlijk kun je met aceton een gevaarlijke explosieve atmosfeer maken, maar met 300 mL en dat een zone 0 gaan noemen, gaat wel wat ver.
De argumentatie van de gevarenzones wordt vastgelegd in het explosieveiligheidsdocument. Daarna gaan we kijken hoe we de ontstekingsbronnen kunnen beheersen, denk aan technische maatregelen (explosieveilige apparatuur) en organisatorische maatregelen. De complete beoordeling staat dan beschreven (of met verwijzingen) in het EVD.
Meer leren over het bepalen van gevarenzones, volg dan de Ex 002 training.