Voorbeeld
Op een buitenterrein staat in de buitenlucht een tank met ethanol. Bij deze tank zit een tappunt om ethanol over te tappen. Is er in deze situatie een gevarenzone aanwezig?
Bij brandbare vloeistoffen moeten we altijd eerst kijken naar het vlampunt van de vloeistof. Ethanol heeft als vlampunt 12 °C. Voor buitenlucht omstandigheden houden we rekening met een omgevingstemperatuur van max. 40 °C. Dus ver boven het vlampunt. Stel we zouden een zeer kleine hoeveelheid ethanol overtappen, dan is een zonering misschien niet zinvol. Dit dient bepaald te worden op basis van het risico. Maar wees voorzichtig met het hanteren van de zogenaamde minimale hoeveelheden (zie NPR 7910-1).
De minimale hoeveelheid voor ethanol in de buitenlucht is 500 kg. Dit zou kunnen betekenen dat we bij het overtappen van 200 liter ethanol in de buitenlucht een zonering niet zinvol zou zijn. Echter we moeten hier kijken naar het risico. Het risico van het overtappen van 200 liter ethanol achten we zodanig, dat een gevarenzone wel zinvol is.
Van belang bij de minimale hoeveelheden zijn het vlampunt en het kookpunt van de vloeistof. Ethanol heeft een vlampunt van circa 12 °C en een kookpunt van circa 78 °C. Eigenschappen van brandvloeistoffen vind je doorgaans op de MSDS (material safety data sheet) of in het chemiekaarten boek of in de IEC 60079-20-1.
Daarna gaan we kijken wat de aard is van de gevarenbron (= bron van mogelijke lekkage). Tapwerkzaamheden worden doorgaans beschouwd als een primaire bron (zie hoofdstuk 7 NPR 7910-1). Standaard is een primaire bron een zone 1. Vervolgens moeten we kijken in tabel 7 van de NPR 7910-1. Hiermee gaan we bepalen wat de invloed van de ventilatie is op de gevarenbron. In tabel 7 worden de buitenluchtomstandigheden beschreven. Daar staat dat de zoneklasse overeenkomstig die van de gevarenbron is. Dus een zone 1.
Uitgangspunt bij buitenluchtomstandigheden is dat er voldoende vrije luchtstroming aanwezig is.